poëzie en literatuur

the I-factor

Paul van Ostaijen, ca.1915 (foto: Nederlands Letterkundig Museum).

Voor de meeste ondernemers en kunstenaars die ik de afgelopen jaren leerde kennen, en die zich net als ik op het online pad begaven, is werken aan persoonlijke zichtbaarheid misschien wel de lastigste factor. Dat het bij online werken echt om de, zoals ik het ben gaan noemen, I-factor gaat. Het gekke maar eigenlijk ook heel geruststellende hieraan is, dat het het beste werkt als je volstrekt jezelf blijft. Durft te blijven. Als je je gaat voordoen als een betere versie van jezelf (is die er?) of zoals je denkt dat je klanten je graag zien, dan werkt het niet. Of, erger nog, werkt het tegen je. En nog prettiger voor iedereen die, net zoals ikzelf jarenlang had, podiumangst heeft: hoe meer je jezelf blijft, hoe minder je publiek op jou let en hoe meer ze gericht worden op je verhaal, op dat wat je maakt of dat wat je aanbiedt.

Dit blog schrijf ik vanwege een podiumervaring die ik gisterenavond had. Waardoor ik me realiseerde dat online en offline niet zo heel veel van elkaar verschillen, dat het om dezelfde mechanismen gaat. Gisterenavond was de eerste les van een minicursus ‘gedichten voordragen’. De cursus werd gegeven door twee ervaren toneelspelers / regisseurs van het Dreumels Poëtisch Genootschap (DPG) voor deelnemers aan de Open Podia die in het dorp waar ik woon enkele keren per jaar plaats vinden. Ons was gevraagd om in ieder geval een eigen gedicht mee te nemen om voor te dragen en waarop we graag reactie wilden hebben. Na allerlei leuk stem- en ademhalingsoefeningen gingen we daarmee na de pauze aan de slag. Ik had het gedicht Melopee van Paul van Ostaijen meegenomen omdat ik dit gedicht volgende week wil gebruiken bij het Open podium in Oss waaraan ik meedoe. Een avond waarbij het de bedoeling is dat je twee gedichten voordraagt van dichters die je bewondert en een eigen gedicht.

Van Ostaijen schreef over Melopee dat het gedicht over zijn eigen leven gaat, hoe hij zijn eigen leven zag. De gedichten van Paul van Ostaijen hebben raakvlakken met dada. Nu lijkt dada vaak veel nonsense te bevatten. Maar deze zogenaamde nonsense, het nihilistische in deze kunst, komt voort uit het gevoel van verslagenheid die kenmerkend is voor de stemming na de eerste wereldoorlog. Een oorlog die alles verwoestte. Een oorlog die maakte dat terugkeer naar de heersende normen en waarden van de periode daarvoor, van de gegoede burgerij, de bourgeoisie ondenkbaar was.

In ieder geval probeerde ik dit nihilisme, misschien wel defaittisme in mijn voorlezen door te laten klinken. Vanuit de vraag waarvan ik veronderstelde dat van Ostaijen die zichzelf had gesteld: ‘hoeveel is een mensenleven waard’? Mijn manier van lezen was zwaar, traag, monotoon.

Nou, wat was het resultaat? Het kwam niet over! Helemaal precies weet ik daarvan de reden niet, maar door de discussie die we hierover kregen vermoed ik nu dat het niet overkwam omdat deze achtergrond bij het gedicht niet ge- of herkend werd. Maar waarschijnlijk nog meer doordat het niet mijn eigen ervaring en beeld bij de woorden was die ik uitsprak en overdroeg.

En precies dát was mijn eye-opener (of I-opener?). Want waarom koos ik dit gedicht sowieso? Omdat het gedicht voor mij staat voor een ervaring die ik heb als ik langs de rivier loop. Dat alles één wordt en samenvalt. Een ‘zenervaring’. Daarop is ook de keuze voor het tweede gedicht gebaseerd dat ik in Oss wil laten horen, ‘de visser van ma yuan’ van Lucebert en voor het derde gedicht dat ik zelf schreef.

Enfin, einde van het liedje was dat ik het opnieuw voordroeg vanuit die eigen ervaring van het gedicht. Zojuist Melopee op die wijze, voor dit bericht nog eens ingesproken. En nu ben ik natuurlijk benieuwd hoe het overkomt bij jou. Hoe vind jij het klinken? Klik op: Melopee

Inge van den Thillartthe I-factor

Het mag geen naam (meer) hebben.

het mag geen naam (meer) hebben

het mag geen naam (meer) hebben

Mijn vraag is nu deze: Hoe zit het als een ding zijn functie verloren heeft? Is het dan nog steeds dat ding, of is het iets anders geworden? Als je de stof van een paraplu afscheurt, is die paraplu dan nog een paraplu? Als je de baleinenconstructie opsteekt, boven je hoofd houdt en ermee in de regen loopt, word je drijfnat. Kun je dat ding dan een paraplu blijven noemen? Over het algemeen doen mensen dat wel. Ze zullen hooguit zeggen dat die paraplu kapot is. In mijn ogen is dat een ernstige vergissing, de bron van al onze moeilijkheden. Omdat die paraplu niet meer functioneert is hij opgehouden paraplu te zijn. Hij kan op een paraplu lijken, hij kan ooit een paraplu geweest zijn, maar nu is hij iets anders geworden. Het woord is echter hetzelfde gebleven. Daarom kan het het ding niet meer aanduiden. Het is onnauwkeurig, het is bedrieglijk, het versluiert het ding dat het wil onthullen. (…)
(…) ‘Elke dag trek ik er met mijn tas op uit om dingen te verzamelen die een nader onderzoek waard lijken. Ik heb nu al honderden specimens – het verbrokkelde en het verbrijzelde, het gebutste en het geplette, het verpulverde en het verrotte.’
“Wat doet u met die dingen?”
“Ik geef ze een naam.”
“Een naam?”
“Ik verzin nieuwe woorden die met die dingen corresponderen.”

Fragment uit Paul Auster, ‘New York-trilogie’, deel 1, ‘Broze stad’, blz 90-92, 9789029562348

Inge van den ThillartHet mag geen naam (meer) hebben.